Pas na een uitgebreid psychodiagnostisch en kinderpsychiatrisch onderzoek kan vastgesteld worden of er daadwerkelijk sprake is van een autisme spectrum stoornis.
Vooral bij jonge kinderen is de onderkenning van autisme erg lastig omdat de bandbreedte van wat ‘normaal’ is dan nog groter is. Leerkrachten kunnen signaleren dat gedrag van een kind afwijkt van dat van de andere kinderen in de groep. Om verder duidelijk te krijgen wat er precies aan de hand is, is het belangrijk dat de leerkracht in overleg met de ouders, contact zoekt met andere deskundigen, zoals:
- leerlingbegeleider van een onderwijsbegeleidingsdienst
- zorgteam Weer Samen Naar School
- permanente Commissie Leerlingenzorg
- huisarts
- intakefunctionaris van Bureau Jeugdzorg
Men gaat ervan uit dat pervasieve ontwikkelingsstoornissen een genetische en neurobiologische oorzaak hebben. Vaak komen bij mensen met autisme tegelijkertijd ook andere aandoeningen voor, zoals een verstandelijke handicap, medisch-neurologische aandoeningen (bijvoorbeeld epilepsie, tics), depressies, angsten en obsessies, ADHD, stoornissen in de aandacht en in de motorische coördinatie (onhandige, houterige motoriek, moeite met schrijven). We noemen dit co-morbiditeit. Dit maakt een precieze diagnose extra moeilijk.
Uitsluiten van andere stoornissen
Nog lastiger voor een goede diagnose is het feit dat de verschijningsvormen van andere stoornissen lijken op de kenmerken van autisme. Omdat de behandelingsvorm van de stoornissen verschilt, is het noodzakelijk precies te achterhalen van welke stoornis sprake is. We noemen dit differentiaaldiagnostiek. Voor de diagnose autisme dienen de volgende categorieën uitgesloten te worden:
- perceptuele stoornissen: slechtziend, doof, slechthorend (kan ook samen voorkomen met autisme)
- verstandelijke handicap (kan ook samen voorkomen met autisme)
- spraaktaal ontwikkelingsstoornissen
- selectief mutisme (kinderen die in bepaalde situaties niet willen praten)
- ernstige (vroegkinderlijke) affectieve en pedagogische verwaarlozing
- kinderschizofrenie.
De diagnostiek bij jonge kinderen is daarbij extra lastig. Het onderscheid tussen bijvoorbeeld autisme, een verstandelijke handicap, een taalontwikkelingsstoornis of een reactie op een traumatische gebeurtenis, is lastig te maken. Voorzichtigheid met een definitieve diagnose is op dat moment gewenst. In dat geval kan de diagnose beter uitgesteld worden en kan de specifieke begeleiding worden gezien als een fase van verlengde diagnostiek.
Drie typen diagnoses
In de diagnostiek van kinderen met autisme worden drie typen diagnoses onderscheiden: