LNA

Tips voor de didactische aanpak

Het ontwikkelingsprofiel van kinderen met autisme is vaak erg disharmonisch, met uitvallers en uitschieters. De resultaten op school kunnen zeer wisselen. Op het ene gebied presteert het kind goed, terwijl op een ander gebied de resultaten sterk achterblijven. Voor de leerkracht is dit grillige beeld vaak moeilijk te duiden. Soms leidt dit tot overschatting van het kind, soms tot onderschatting.
Voor sommige kinderen met autisme zijn de kerndoelen van het basisonderwijs haalbaar. Bij andere kinderen met autisme moeten deze doelen aangepast worden. Zeker bij kinderen met beperkte cognitieve mogelijkheden moeten er geen overtollige doelen gesteld worden en verdient het aanbeveling die doelen te stellen die een functioneel karakter hebben en de zelfredzaamheid van de kinderen in het dagelijks leven stimuleren.

 

De instructie 

 

  • Geef de instructie in een rustig tempo. Kinderen met autisme hebben een langere verwerkingstijd nodig voordat de boodschap verwerkt is.
  • Laat de instructie niet te lang duren.
  • Treed niet in details. Beperk de instructie tot de kern van een les. Geef niet te veel informatie ineens.
    Noem vooral bij groepsinstructies het kind regelmatig bij naam: “Iedereen gaat nu . . Jeroen, jij gaat ook . .”
  • Geef expliciet aan wat van het kind na afloop van de instructie verwacht wordt.
  • Geef daarbij enkelvoudige opdrachten in plaats van samengestelde opdrachten. Een voorbeeld van een samengestelde opdracht is: “Pak je taalboek, lees eerst het verhaaltje, beantwoord daarna de vragen en maak de zinnen af in opdracht 2.”
  • Maak bij de instructie gebruik van visuele ondersteuning. Bijvoorbeeld bij bovengenoemde samengestelde instructie, schrijf je voor het kind met autisme op:
    1. Pak je taalboek.
    2. Lees eerst het verhaaltje.
    3. Beantwoord de vragen uit opdracht 1.
    4. Maak daarna de zinnen af in opdracht 2.
  • Geef het kind voldoende tijd om te reageren op een vraag of instructie. Herhaal niet te snel. Een kind met autisme heeft tijd nodig om een vraag te verwerken.
  • Maak een vaste afspraak met het kind wat het moet doen als de instructie niet begrepen is. Bijvoorbeeld: leg een vraagteken op tafel of ga naar de vraagtafel.
  • Controleer na afloop van de groepsinstructie of het kind de instructie begrepen heeft.
  • Geef de instructie in een rustig tempo. Kinderen met autisme hebben een langere verwerkingstijd nodig voordat de boodschap verwerkt is.
  • Geef de instructie in een rustig tempo. Kinderen met autisme hebben een langere verwerkingstijd nodig voordat de boodschap verwerkt is.
  • Geef de instructie in een rustig tempo. Kinderen met autisme hebben een langere verwerkingstijd nodig voordat de boodschap verwerkt is.
  • Geef de instructie in een rustig tempo. Kinderen met autisme hebben een langere verwerkingstijd nodig voordat de boodschap verwerkt is.

 

Taalgebruik bij het geven van een instructie

 

  • Geef concreet aan wat een kind moet doen (doe-uitspraken).
  • Vermijd lange en samengestelde zinnen.
  • Vermijd veel bijvoeglijke voornaamwoorden, bijwoorden en tussenvoegsels.
  • Vermijd uitbundige gezichtsexpressies en stemintonaties.
  • Vermijd lange verhalen, waarin hoofd- en bijzaken door elkaar lopen.
  • Vermijd zoveel mogelijk dubbelzinnigheden in het taalgebruik. Kinderen met autisme nemen alles letterlijk (bijvoorbeeld grapjes en spreekwoorden).
  • Vermijd abstracte tijdsbepalingen: ‘straks’, ‘zo meteen’, ‘even’. Vermijd abstracte graadbepalingen: ‘enigszins’, ‘verhoudingsgewijs’, ‘niet helemaal’. Kinderen met autisme kunnen zich bij dergelijke begrippen geen enkele voorstelling bij maken.
  • Vermijd vraagzinnen zoals: “Zou je dit wel doen?” Terwijl je bedoelt: “Dat mag je niet doen.”
  • Gebruik de positieve spreekvorm. Zeg niet wat het kind niet mag doen, maar geef concreet aan wat wel van hem verwacht wordt.

 

Bevorderen van transfer
Voor kinderen met autisme is het moeilijk om wat ze geleerd hebben in de praktijk toe te passen. Het is in het onderwijs aan deze leerlingen belangrijk om expliciet aandacht te besteden aan de transfer van aangeleerde vaardigheden in andere en nieuwe situaties. Hieronder volgt een aantal tips voor het bevorderen van transfer.

 

  • Zorg dat het kind de leerstof of vaardigheid helemaal beheerst. Men kan beter ‘overtrainen’, zodat het kind in de echte situatie buiten de klas geen negatieve ervaringen opdoet. Veel voordoen en veel herhalen.
  • Maak gebruik van realistische leersituaties, die dicht bij de werkelijkheid en leefwereld van het kind staan.
    Breng variatie in de oefensituaties aan. Bijvoorbeeld iets leren vragen aan je eigen juf, aan de directeur, aan een medeleerlingen, enzovoort.
  • Geef de toepassingsmogelijkheden van het geleerde heel expliciet aan. Bijvoorbeeld het kind heeft geleerd zijn hand op te steken als het iets wil vragen. Geef expliciet aan dat dit ook geldt bij de invalleerkracht, bij de gymleerkracht, enzovoort.
  • Overleg en samenwerking met de ouders is erg belangrijk. De transfer wordt bevorderd als ouders en school hetzelfde spoor bewandelen. Het kind heeft bijvoorbeeld met behulp van pictogrammen geleerd wat het moet doen als het naar de wc gaat. Thuis worden dezelfde pictogrammen gebruikt als het kind naar de wc gaat.

 

De verwerking van opdrachten hangt af van de instructie: hoe duidelijker en explicieter deze is des te beter een kind met autisme de opdracht zal kunnen uitvoeren. Om een opdracht zo duidelijk mogelijk te maken voor een leerling met autisme volgen hieronder enkele tips.

 

Werkopdrachten

 

  • Geef concreet aan wat het kind moet doen en wat van het kind verwacht wordt.
  • Markeer goed het begin- en eindpunt van een opdracht. Je begint hier … en stopt daar … Bij meerdere opdrachten moeten de opdrachten goed genummerd zijn.
  • Geef ook de tijd aan die het kind tot zijn beschikking heeft om de opdracht uit te voeren (op klok aangeven). Zorg dat er voldoende tijd is in verband met de langere verwerkingstijd die veel kinderen met autisme nodig hebben.
  • Ga uit van een vaste lesopbouw en van vaste werkwijzen. Liefst hebben ook de werkbladen een vaste opzet, zodat het kind precies weet wat het moet doen. Een kind met autisme heeft een grote behoefte aan vaste routines.
  • Geef het kind (in het begin) één opdracht tegelijk.
  • Gebruik bij complexe, samengestelde opdrachten waarin het kind meerdere stapjes moet zetten handelingsschema’s, waarin precies de stapjes aangegeven staan die achtereenvolgens uitgevoerd moeten worden.
  • Maak ook bij vrije opdrachten gebruik van een schema waarin de stapjes aangegeven staan en bespreek deze vooraf met het kind. Gooi het kind niet meteen in het diepe. Het maken van bijvoorbeeld een werkstuk is te veel ineens.
  • Gebruik bij het uitvoeren van opdrachten een praatpapier (Van Doorn, 2000; Van Doorn & Stavinga, 2001). In het praatpapier staan leerpunten voor het kind geformuleerd. Bijvoorbeeld: ‘Na de uitleg ga ik direct aan het werk’. Deze leerpunten worden vooraf en achteraf met het kind doorgesproken. Het navolgen van een leerpunt wordt beloond. In hoofdstuk 4 vindt u meer informatie over praatpapieren.
  • Maak afspraken met het kind over wat het moet doen als het niet verder kan met een opdracht. Het kind kan bijvoorbeeld een vraagteken op de tafel leggen.
  • Geef na afronding van de opdracht direct feedback aan het kind.
  • Moedig het kind tijdens de uitvoering van de opdracht aan. Beloon het kind als het de opdracht goed uitgevoerd heeft. Het mag bijvoorbeeld iets doen wat hij/zij leuk vindt.
  • Spreek concreet met het kind af wat hij gaat doen als de opdracht klaar is. Kinderen met autisme hebben grote moeite met ‘lege momenten’. Je doet hen geen plezier met een opmerking als: “Als je klaar bent, mag je wat voor jezelf gaan doen.”

 

Bron: Leerlingen met autisme in de klas. Een praktische gids voor leerkrachten en intern begeleiders / M. Baltussen, A. Clijsen en Y. Leenders. M.m.v. M. Hansen en L. de Wilde
Landelijk Netwerk Autisme (LNA), 2003